16 jaar

1990

Het is warm in de kleine discotheek. Ik wurm me door de mensenmassa heen naar de dansvloer. De lichten knipperen wild en de muziek schalt hard door de ruimte. Om me heen dansen jongeren. De meeste rond dezelfde leeftijd als ik; 16 jaar of ouder. Langzaam begin ik te bewegen, een beetje verlegen. Aan alle kanten botsen mensen tegen me aan en ik moet mijn best doen om op mijn benen te blijven staan. Beter gezegd op mijn ene been en mijn prothese. Als ik om me heen kijk zie ik onbezorgde gezichten. Tegen de muur staan een jongen en een meisje te kussen. Ik voel me een beetje een 'outsider' van deze wereld. Maar waarom weet ik niet zo goed. Kleine tintelingen beginnen zich rond mijn mond te verspreiden en mijn vingers beginnen wat te verkrampen. Net als in het ziekenhuis, net als toen ik ziek was. 'Negeren', zegt het stemmetje in mijn hoofd en mijn bewegingen worden groter. De beat van de muziek begint zich langzaam in mijn lichaam te verspreiden. Voor een ogenblik sluit ik mijn ogen om de muziek nog beter te voelen en de knipperende lichten, die me misselijk maken, buiten te sluiten. Ik wil net zo zijn als de rest, onbezorgd en gezond.

Ritmisch beweeg ik mijn bovenlichaam. Mijn vriendin stoot me kort aan en wijst naar een dienblad vol bier dat ons aangeboden wordt. 'Nee', ik schud mijn hoofd en ga verder waar ik mee bezig was. Dansen, en het negeren van mijn vermoeidheid en de tintelingen. Iemand stoot per ongeluk tegen mijn prothese aan en geschrokken doe ik mijn ogen open. Zou diegene gevoeld hebben dat ik een beenprothese heb? Maar ik zie niemand geschokt naar me kijken. Mijn hoofd voelt draaierig, zweet staat op mijn bovenlip en rug. Even een 'time out'. Als ik bij de bar aangekomen ben bestel ik een colaatje. Met kleine slokjes drink ik hem op. Als ik naar de dansvloer kijk zie ik mijn vriendin met een jongen staan praten. Beide een glas bier in de hand. Mijn vriendin is aangeschoten. Ik zie het aan haar manier van bewegen. Ze staat te wankelen op haar benen. Geërgerd kijk ik weg. Ik snap niet dat mensen zo slecht met hun eigen lichaam om kunnen gaan. Waarom zorgt ze niet wat beter voor haar gezonde lichaam?

Als ik me een kwartslag omdraai kijk ik in het gezicht van een, voor mij onbekende, jongen. 'Hoi', zegt hij. 'Hey', zeg ik. Verlegen staat hij een beetje naast me te dralen. Nonchalant legt hij zijn arm op de bar achter me. Schuchter trek ik mezelf wat terug. Ook hij staat met bier in zijn handen. Wat moet hij van me? Nonchalant kijk ik om me heen, net alsof ik niks door heb. Ik durf niks te zeggen. Langzaam voel ik zijn hand op mijn schouders. 'Ieuw, wat is dit'. Als ik me naar hem omdraai is zijn gezicht ineens heel dicht bij de mijne. Ik ruik een walgelijke alcohol adem. 'Wil jij ook?' In zijn hand heeft hij een klein wit pilletje liggen. 'What the hell?' Is dit wat ik denk dat het is? Hij trekt me wat dichter tegen zich aan. Geschrokken zoek ik met mijn ogen mijn vriendin. Ze staat tegen de muur wild te zoenen met diezelfde jongen. De alcohol adem dringt nog verder mijn neusgaten in. Grote glazige ogen kijken me aan. Wat een mafklapper zeg. Denkt hij nou echt dat ik kanker en chemo overleefd heb om mijn lichaam op déze manier naar de klote te helpen? Ik sla tegen zijn hand en het pilletje vliegt de lucht in. Een vloek ontsnapt aan zijn mond. Terwijl hij naar de grond duikt om zijn pilletje te zoeken voel ik iemand lomp tegen me aan botsen. 'Oepsieeee sooorrry', klakt ze met dubbele tong. Mijn vriendin staat met twee biertjes in haar hand naast me. "Tjezus, ik drink geen bier hoe vaak moet ik dat nou nog tegen je zeggen! Je verkloot je lichaam, hoe kun je dat nou doen?' Mijn ogen lopen vol met tranen en ik sta abrupt op. Ik duw mezelf door de mensenmassa naar de uitgang. af en toe struikel ik bijna omdat mijn prothese soms op een glas of voet van een ander stapt. Ik voel het niet door die stomme houten poot. Een soort boosheid borrelt bij me omhoog. Als ik bij de garderobe om mijn jas vraag voel ik me doodmoe.

Eenmaal buiten snuif ik de frisse buitenlucht diep mijn longen in. Langzaam loop ik naar mijn fiets, ineens voel ik me hondsmoe. Verlangend naar mijn bed fiets ik in mijn eentje naar huis. Mijn hoofd is verward. Waarom voel ik me altijd zo anders dan leeftijdsgenoten? Waarom voel ik me zo verantwoordelijk voor mijn jonge lichaam? En waarom ben ik steeds zo moe en heb ik die tintelingen, ik ben toch immers weer beter? Dat zegt tenslotte iedereen om me heen. Je hebt geen kanker meer, dus je kunt weer gewoon meedoen aan de maatschappij. Punt achter het verleden.

Ik probeer het, net als vanavond. Maar waarom zit ik dan nu hier op mijn fiets, terwijl mijn leeftijdsgenoten aan het drinken, roken en dansen zijn? Waarom is die vermoeidheid er áltijd, ook als ik leuke dingen wil doen. Boos fiets ik verder terwijl ik de tranen met een wild gebaar van mijn wangen veeg.

Het voelt al 5 jaar lang allemaal zo oneerlijk...

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.